Esperanto
FEL, waar de Esperantobeweging beweegt!
Contacteer ons Contacteer ons
Zoek op de Esperanto-webstek

Het eerste Esperantocongres

Tot 1900 en zelfs tot 1903 werd het Esperanto, behalve in Rusland, nauwelijks ergens gesproken. De taal was voornamelijk een geschreven taal. Vele van haar aktiefste voorvechters of van haar meest getalenteerde schrijvers durfden de taal niet spreken, want niemand had daartoe ooit de gelegenheid gehad of het zelfs maar meegemaakt. Ontmoetingen van Esperantogebruikers uit verschillende landen waren zo zeldzaam, dat men ze in de toenmalige (Esperanto)pers aanhaalde als een bijzondere gebeurtenis.

Zo was er bijvoorbeeld het bezoek van Postnikov aan Frankrijk in 1899 of dat van Krikortz uit Stockholm in 1900. Beide maakten grote indruk en L'Espérantiste (november 1900) publiceerde een lange brief van Lambert aan Méray over diens eerste gesprek in het Esperanto. In dat gesprek, dat ruim acht uur duurde, discusiëerde hij met zijn Zweedse gast over alle mogelijke thema's, terwijl hij hem de stad Dijon liet zien. Hetzelfde tijdschrift publiceerde, in een aanhangsel bij het novembernummer van 1902, een rapport van vier bladzijden van kolonel Levitskij over zijn reis door Frankrijk met de hulp van het Esperanto.

Alle getuigenissen klinken hetzelfde. Aanvankelijk voelt men zich wat ongemakkelijk en gaat het stroef, maar na een uurtje gaat het al veel vlotter en daarna is het een waar genot om met elkaar in het Esperanto te praten. Men begreep elkaar altijd goed, zonder problemen. De groep van Le Havre voelde haarscherp aan dat daarin de grote waarde van een wereldtaal lag. Daarom wilde ze een experiment opzetten. Vele Esperantosprekers beheersten (passief) één of andere van de belangrijkste vreemde talen dat ze er een boek of krant in konden lezen. Maar spreken, dat konden er maar weinigen. Indien het Esperanto het leven van toeristen of congresgangers zou kunnen vergemakkelijken, dan zou de taal aan de mensheid de oplossing brengen voor één van de meest dringende problemen.

Daarom nodigde de groep van Le Havre een aantal buitenlandse Esperantosprekers uit op hun openbare vergaderingen in de zomer van 1903. Studenten van de cursus traden op als tolk. Het experiment was een succes en het spreekgemak enthousiasmeerde alle luisteraars.

Uit deze proef ontstonden de Wereldcongressen, want de groep van Le Havre herhaalde het experiment, wat uitgebreider in 1904 en inspireerde andere groepen van de kustgebieden, zowel Franse als Engelse, om een echt internationaal feest te organizeren. Het had plaats op 7 en 8 augustus 1904 in Calais en Dover, met een officiële ontvangst op de respectieve gemeentehuizen, een banket, een academische zitting, muziek, enz.

Voor de eerste keer kwamen tweehonderd mensen van verschillende nationaliteit - voornamelijk Fransen en Engelsen - samen en spraken met elkaar in het Esperanto. Het succes was zo groot en het enthousiasme dat uit het experiment voortsproot, zo overweldigend, dat de deelnemers voorstelden een echt congres te organiseren in 1905. Advocaat Michaux uit Boulogne-sur-Mer beloofde in zijn stad iets dergelijks te organiseren.

Het werd een groot avontuur. Velen vonden het te vroeg. En toch werd het een succes. De uitnodiging ging uit van de Franse Vereniging, de groepen van Parijs en Boulogne en de Franse Touringclub. Er kwamen zevenhonderd Esperantosprekers uit alle hoeken van Europa.

Zamenhof zelf maakte met zijn vrouw de reis, zo ook de bekendste Esperanto-auteurs uit Warschau: Grabowski, Kabe en Leo Belmont. Eén week lang genoten de verzamelde adepten zowel van de bijeenkomst zelf als van de verstandhouding. Velen hadden tevoren nooit Esperanto gesproken. De melodie van de taal en het gemak waarmee ze te spreken is verwonderde iedereen, zelfs en vooral uit hun eigen mond. De taal klonk niet alleen goed in persoonlijke gesprekken, maar ook tijdens de discussies.

Een aantal sprekers, vooral Slaven, toonden zich meteen erg getalenteerd. Voor het eerst was de welluidendheid van het Esperanto hoorbaar. [...] In de hele stad heerste er een speciale sfeer. Rond het theater krioelde het van mensen die elkaar als oude bekenden aanspraken. Het was alsof de vreugde van één of ander Pinksterwonder vaardig was geworden over ouderen, jongeren, pastoors, leraren, officieren, dokters, wetenschappers of handelaars die uit heel Europa waren toegestroomd. Tot vroeg in de morgen waren levendige gespreken aan de gang in alle restaurants in de omgeving.

Er was een theateravond. Een comedie van Molière, La edziĝo kontraŭvola, gebracht door een internationaal gelegenheidsamateurgezelschap uit zeven landen. Hoewel er kleine verschillen voorkwamen, waren de overeenkomsten veel opvallender. Toch liet het vrije onderricht enkele sporen na. Zo hadden Fransen en Engelsen de neiging de klinkers te gesloten en te lang uit te spreken. Daarom vroeg men aan Zamenhof wat de juiste uitspraak was. Die liet Rosa Junck, een Italiaanse actrice van Tsjechische origine een gedicht voordragen als voorbeeld. Zij sprak de klinkers meer open uit zoals Slaven en Italianen dat doen. Van dan af was de norm voor iedereen duidelijk, maar het zou nog jaren duren voor hij overal ingeburgerd zou zijn.

Behalve het verbale succes, droeg het congres in Boulonge nog op een andere manier bij aan het Esperanto: het inspirerende idee en het sentiment. Voor de eerste keer zag men de ontwerper in levende lijve. Iedereen kon rechtstreeks zijn bescheidenheid en zijn genialiteit ondervinden. Toen tijdens de plechtige opening de eerste avond allen bijeen waren in de theaterzaal, ging ieders bewondering en dank uit naar die kleine man die daar verlegen en enigszins gegeneerd in hun midden was.

Na een overweldigend applaus klonk zijn stem plots door de stilte, eenvoudig en pretentieloos: „Ik groet jullie, beste ideegenoten, broeders en zusters van de grote wereldfamilie die bijeengekomen zijt uit nabije en verre landen...” [...]. Eén ding staat vast, het idealisme van Zamenhof ontstak bij de congresgangers een groot enthousiasme. Het toonde niet alleen het succes van de taal, maar ook de morele betekenis ervan: „Wij moeten ons bewust zijn van de grote betekenis van deze dag, want vandaag ontmoeten, binnen de gastvrije muren van Boulogne, geen Fransen en Engelsen, of Russen en Polen elkaar, maar mensen...”

„Mi salutas vin, karaj samideanoj, fratoj kaj frantinoj el la granda tutmonda familio, kiuj kunvenis el landoj proksimaj kaj malproksimaj...”

Het Beaufront-concept dat Esperanto enkel een taal is en niets meer, kreeg hier rake klappen. De deelnemers begrepen dat de hele zaak werd geïnspireerd door een sterke interne idee, zoals die ook de ontwerper zelf had geïnspireerd. Voor hem was een wereldtaal geen doel, maar een middel tot broederlijkheid tussen de mensen. Voor velen werd het Esperanto het symbool voor een meer harmonieuze mensheid. Uit die periode stamt ook het gebruik van de vlag met de groene ster en de hymne „La espero”. [...]

Vanuit taalkundig oogpunt had dat idealisme zo zijn voordelen. Alle levende talen hebben ook hun eigen „geest”. Zij vertegenwoordigen een soort nationalisme en weerspiegelen de psychologie van een volk. Indien het Esperanto enkel een verbale code zou zijn voor commerciële catalogi of technische correspondentie, dan zou het het levendige en esthetische element missen. De interne idee gaf het zijn ziel en zijn vleugels. Door het streven van de mensheid naar meer morele eenheid uit te drukken, creëerde het Esperanto voor zichzelf een eigen geestelijke kracht en gaf het betekenis aan zijn ontluikende literatuur.

(uit: Edmond Privat, Historio de la lingvo Esperanto. La movado 1900-1927. Ferdinand Hirt & Sohn, Leipzig, 1927. Hfst. 2, p. 18-23)

Laatste aanpassing van deze bladzijde: 09-05-2020