Esperanto
FEL, waar de Esperantobeweging beweegt!
Contacteer ons Contacteer ons
Zoek op de Esperanto-webstek

Taalpolitiek is van alle tijden


De taalproblemen die het laatste half jaar de politiek in België verlammen, worden vaak afgedaan als onbelangrijke wissewasjes waar de mensen niet van wakker liggen en die politici maar best zo vlug mogelijk terzijde schuiven. Toch zijn taalpolitieke perikelen al zo oud als de straat. Daarmee bedoel ik niet dat het probleem als de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde minstens de laatste veertig jaar een hot item is geweest in de politiek - al willen sommigen het afdoen als een nieuwe trend - maar wel dat vrijwel alle mensen gevoelig zijn voor de waardering van hun taal en dat waar talen elkaar ontmoeten die vaak met conflicten gepaard gaat, en dat minstens al sinds de Grieks-Romeinse oudheid.

Als we historisch teruggaan naar de eerste vermelding van taalproblemen komen we als van zelf terecht bij de mythe van de toren van Babel. Daar zijn alle problemen begonnen. De eentalige eensgezindheid die toen op de wereld bestond werd door een angstige god, die vreesde dat zijn hemelse territorium door aardbewoners zou worden bezet, in verwarring gebracht. Dat taalverscheidenheid op die manier is ontstaan, is uiteraard twijfelachtig. Een modernere verklaring is dat talen geleidelijk uit elkaar groeiden, omdat mensen van elkaar weg gingen wonen. Door gebrek aan contact, of door isolatie zo u wilt, groeien talen nu eenmaal uit elkaar. Dat is in vele 'internationale' talen aantoonbaar. Vergelijk Nederlands van Nederland en Vlaanderen, maar ook het Frans van Frankrijk en Quebec (of Wallonië), het Engels van Groot-Brittannië, Amerika en Australië, het Portugees van Portugal en Brazilië... Ik kan nog wel even doorgaan met opsommen.

Het streven van de Esperantogemeenschap om over de taalgrenzen heen mensen over heel de wereld een communicatiemiddel te geven dat hen in staat stelt aan de ene kant 'met iedereen' te communiceren en aan de andere kant de 'eigenheid' niet te verliezen, is heel nobel, maar zal allicht niet kunnen verhinderen dat er daar waar twee taalgebieden elkaar raken - zoals in België - zich conflicten zullen blijven voordoen. Dat komt wellicht omdat mensen zich thuis willen voelen 'daar waar ze wonen. En thuis is misschien ook 'waar mijn Stella staat' - of voor Esperantosprekers waar mijn Stelo hangt' - maar voor velen vooral de plaats waar ze hun eigen taal kunnen gebruiken.

Toch kan men er niet onderuit, taalgemeenschappen zijn redelijk homogeen en als er zich een vreemd taalfenomeen voordoet, is dat altijd het gevolg van immigratie, inwijking. Dat geldt voor individuele woorden, maar dat geldt evenzeer voor individuele personen of voor groepen.

Nu kan men als inwijkeling twee houdingen aannemen: ofwel verwacht men de eigen taal te kunnen blijven gebruiken, ofwel stemt men toe met een - geleidelijke - integratie en assimilatie. En laten we wel wezen, de eerste houding is veel frequenter dan we zouden veronderstellen. Ze wordt ook wel taalimperialisme genoemd. En dat werd met succes in grote delen van de wereld toegepast door de staten van oorsprong van wat nu "de internationale talen" worden genoemd. Bijna altijd ging dat taalimperialisme gepaard met militaire, economische en culturele overheersing. Het woord 'imperialisme' zelf is afkomstig uit het Latijn. Het is afgeleid van het woordje 'imperium', keizerrijk. Maar laat het nu juist het Latijn zijn dat zijn glorierijke bestaan te danken lijkt te hebben aan de andere, integristische houding van kolonialisten.

Op het einde van Vergilius' Aeneis, het epos waarin deze Romeinse schrijver uit de eerste eeuw voor Christus, niet zozeer de oorsprong van Rome, als wel glorie van de stamvader van het Romeinse volk bezingt, staat een passage die we de moeder van de taalpolitiek zouden kunnen noemen. Maar laat ik eerst het verhaal even situeren.

De Aeneis is het verhaal van Aeneas, die het verwoeste Troje verlaat en op zoek gaat naar een nieuw land. Jupiter heeft hem dat land beloofd - op aandringen van zijn dochter Venus, moeder van Aeneas. Juno - zuster en echtgenote van Jupiter - is tegen het plan. Zij koestert immers wrok tegen Troje, om haar is de hele oorlog daar begonnen. Maar zij moet toegeven aan haar echtgenoot en stiefdochter. Na veel zwerftochten komt Aeneas uiteindelijk in Italië - in Latium - terecht. Hoewel hij op vredelievende manier een nederzetting wil stichten en een verbond sluiten met de plaatselijke bevolking, gooit Juno roet in het eten. Daar komt uiteraard oorlog van. In de eindstrijd van die oorlog zegt Jupiter uiteindelijk tegen Juno dat het genoeg is geweest. Juno geeft toe, maar ze stelt één voorwaarde: "Maar één ding, door geen wet van het noodlot verboden, smeek ik voor Latium u, voor de waardigheid van de uwen: wanneer zij (zo zij het) vrede sluiten en een gelukkig huwelijk, wanneer zij zich zullen verbinden tot een verdrag en gelijke wetten, laat dan de inheemse Latijnen hun oude naam niet veranderen, geen Trojanen worden, niet Trojanen worden genoemd, niet veranderen van taal of klederdracht. Laat Latium blijven en laten er eeuwen lang Albaanse vorsten zijn, laat door Italische moed het Romeinse nageslacht machtig zijn. Troje is bezweken, laat het bezweken zijn tegelijk met zijn naam." (Vergilius, Aeneis, vert. M.A. Schwartz, Atheneum, Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1995, p. 246). En deze wens van Juno, namelijk dat de lokale taal zal blijven en de vreemde zal verdwijnen, wordt door Jupiter ingewilligd.

Nu is het nog maar de vraag of die Trojaanse kolonisten zo gewillig hun taal hebben gelaten voor wat ze was. Wel kunnen we deze passage in het verhaal van Vergilius interpreteren als de verklaring voor het feit dat het Latijn inderdaad de taal van Rome is geworden - en niet het Grieks (of de aan het Grieks verwante taal van Troje*). Maar het beeld kan ook door de taalpolitieke situatie van zijn tijd zijn ingegeven. Het is immers bekend dat in de eerste eeuw voor Christus het Grieks als de cultuur- en onderwijstaal van Rome gold. Vele burgers hadden Griekse slaven in dienst als leermeesters voor hun kinderen. De wens van Juno kan dus evenzeer worden begrepen als een (nationalistische (?)) reflex van Vergilius die zijn land- of stadsgenoten erop wijst dat de taal en cultuur een integraal deel uitmaken van het Latijnse volk... of zoals het vele eeuwen later in Vlaanderen werd verwoord: 'De taal is gansch het volk.'

gvd

* Hoewel Troje in het huidige Turkije ligt, mogen we niet uit het oog verliezen dat de Turken (of Ottomanen) zich pas in de 13de eeuw in dat gebied hebben gevestigd en hun rijk hebben gesticht. In de oudheid werden in heel het gebied van de Egeïsche zee aan elkaar verwante 'Griekse' dialecten gesproken. Dat de Attische vorm, het dialect van Athene, via het onderwijs werd doorgegeven, is veeleer een speling van het lot, en niet het resultaat van een taalkundige homogenisering of het bestaan van een culturele Griekse standaardtaal.


Laatste aanpassing van deze bladzijde: 09-05-2020