| 
          
          
            |  |  |  |  | FEL, waar de Esperantobeweging beweegt! |  |  |  
            |  |  
            |  |  
            |  |  
            |  |  
|  |  | Isolement van stilteBlinden zijn in de Esperantobeweging relatief
    goed vertegenwoordigd en komen er relatief ook goed aan hun
    trekken. Ik hoef maar te verwijzen naar bijvoorbeeld ons
    meinummer van 1991 waarin we de persoon Karel Clé belichtten,
    die werkzaam was bij de blinden. De brief van Zamenhof aan de
    blinden van Sint-Lambrechts-Woluwe was in dat nummer een extra
    aantrekkingspool. Ik kan ook verwijzen naar de Nederlandse
    esperantiste Nora Moerbeek, die door de Nederlandse koningin
    geridderd werd, of naar het tijdschrift MONATO dat ten
    behoeve van blinden op cassette wordt ingesproken. Het feit dat
    Zamenhof zelf oogarts was, ligt misschien wel aan de oorsprong
    van de aandacht die aan blinden binnen de Esperantobeweging
    wordt besteed. In het Jaarboek van UEA vinden we 8 fakdelegitoj 
    voor blinden en er is ook de organisatie LIBE,
    de vereniging van blinde esperantisten die tal van diensten
    voor blinden o.a. uitgaven in braille verzorgt. Agado E3,
    vooral gedragen door Jacques Tuinder, die vaak in het
    tijdschrift Dia Regno verslag van zijn activiteiten
    doet, richt zich vooral op hulp voor blinden in armere landen,
    met momenteel de nadruk op Albanië. 
      Een groep gehandikapten die in het Esperantomilieu veel
      minder aan zijn trekken komt zijn de doven. Reeds in een
      vorige nummer kon je een kort bericht lezen over een
      ontwikkelingsproject in Cuba voor dove en blinde kinderen,
      waarbij Esperanto een rol speelt. In dit hoofdartikel willen
      wij even stilstaan bij de zeer eigen leefwereld van doven,
      waarin het gebrek aan mogelijkheid tot communicatie met de
      andere wereld en de dubbele cultuur waarin doven leven, het
      koppelstuk zijn met Esperanto. Wij putten de gegevens uit
      „Over doven en hun gemeenschap...”, de tekst van een
      voordracht door de Amerikaanse professor Jerome Schein,
      professor emeritus in dovenstudies en dovenopvoeding,
      gehouden tijdens een bezoek aan België (Dovenmagazine
      1997/1, p. 18 e.v.)
     
      Bicultureel en bilinguaal
    
      Cultuur bepaalt de rollen die een individu in het leven moet
      vervullen. Vandaag wordt algemeen aanvaard dat doven hun
      eigen cultuur hebben, waarin de regels vaak verschillen van
      die van de horende meerderheidsculturen en die het best tot
      uiting komt in dovengemeenschappen.Sommige critici stellen dat de dovengemeenschap niet
      bestaat. Laten we de 4 criteria bekijken die sociologen
      gebruiken om een gemeenschap te definiëren: plaatsbepaling,
      gemeenschappelijk erfgoed, gemeenschappelijke kenmerken en
      wederzijdse aantrekking.
 Wat het eerste criterium betreft, zijn we het eens dat de
      dovengemeenschap niet bestaat op één enkele plaats. Dove
      mensen leven overal. Ook delen de leden van de
      dovengemeenschap geen gemeenschappelijk erfgoed (criterium 2)
      in de zin dat ze een cultuur overerfden van hun ouders. Het
      bestaan van dovengemeenschappen steunt op het derde en vierde
      criterium: zij delen dezelfde kenmerken (doofheid en
      gebarentaal). Een ander kenmerk is de tendens van dove mensen
      om samen te komen. Het is duidelijk dat ze plezier, comfort
      en voldoening vinden om samen te zijn met andere doven. Dove
      mensen creëren de middelen om elkaar te ontmoeten.(1)
 
      Een wereld van verschil
    
      Als je het bestaan van de dovengemeenschap aanvaardt, kunnen
      we verdergaan met drie feiten die steeds terugkomen. 90 % van
      de dove kinderen groeit op in een horend gezin. Hun ouders
      kunnen minder terugvallen op empathie (= invoelen) dan bij
      normaal horende kinderen. Meestal is hun dove kind de eerste
      dove persoon waarmee de ouders geconfronteerd worden. Zij
      hebben dus geen enkele ervaring met doofheid en kunnen niet
      met doven communiceren.90 % van de doven huwen met een dove partner en vergroten
      daardoor de afstand met de horende gemeenschap.
 90 % van de dove echtparen hebben normaal horende kinderen.
      Hierdoor dreigen ouders geïsoleerd te raken van hun eigen
      kinderen.
 De 90 % is geen absoluut gegeven, afhankelijk van de manier
      van meten kunnen er kleine verschillen optreden van 74 % tot
      94 %, maar het toont zeer goed het reële en hardnekkige
      sociale isolement die doofheid met zich meebrengt.
 
 
      Verwerping en aantrekking
    
      De horende meerderheid staat vijandig tegenover dove mensen.
      Historisch bekeken merken we vijandigheid in het feit dat
      onderwijs voor dove kinderen slechts twee eeuwen oud is. Ze
      blijkt ook uit het feit dat de horende meerderheid zich
      blijft verzetten tegen het gebruik van gebarentaal in het
      onderwijs. Recentere voorbeelden zijn: beroepsdiscriminatie,
      weigering van ondertiteling op TV, onderwijsbelemmeringen
      voor een hogere opleiding, adoptie van horende kinderen door
      een doof echtpaar, ... We kunnen talrijke voorbeelden van
      minachting of afwijzing door de omgeving toevoegen.
      Verwerping, actief of passief, is een realiteit die dove
      mensen dagelijks ervaren.Aantrekking aan de andere kant heeft te maken met het feit
      dat dove mensen elkaars gezelschap zoeken via
      dovenorganisaties, tijdschriften en specifieke activiteiten.
      Daarin voelen ze zich thuis. Het betekent: zich kunnen
      ontspannen, zich welkom voelen, comfort en vriendschap
      ervaren. Thuis betekent voor dove mensen dus niet
      noodzakelijk het huis waar ze wonen, maar die plaats waar
      anderen zijn die hen interesseren en waar de anderen dezelfde
      verwachtingen, smaak, hoop en vrees hebben. Thuis is waar ze
      kunnen voorspellen wat er gaat gebeuren.
 Er zijn veel verschillende dovengemeenschappen. Toch kan men
      spreken over de dovengemeenschap (enkelvoud) zoals men
      spreekt over de cultuur van een land, terwijl er binnen een
      land toch ook ontelbare linguïstische en socio-economische
      verschillen zijn.
 
 
      Dove mensen leren doof zijn
    
      Opvoeding is voor dove kinderen wellicht nog belangrijker dan
      voor andere. Ten eerste heeft het onderdrukken van een
      cultuur ernstige gevolgen voor diegene wiens cultuur wordt
      onderdrukt: het is een aanval op iemands persoonlijkheid en
      leidt tot een negatief zelfbeeld.Ten tweede moeten dove kinderen leren functioneren in twee
      culturen: in de vreemde cultuur van de horende wereld, maar
      ook in de eigen dovencultuur.
 Ten derde is onderwijs voor dove kinderen belangrijker dan
      voor andere, omdat zij niet kunnen terugvallen op dezelfde
      culturele kennis die andere kinderen van thuis meekrijgen
      Bovendien profiteren dove kinderen niet in de zelfde mate als
      horende kinderen van toevallige leerervarigen.
 Voor dove kinderen is het dan ook belangrijk dat zij leren
      communiceren. Aanleren van gebarentaal is daarbij een must.
      Het is opvallend dat dove kinderen zelden gebarentaal
      aangeleerd krijgen, terwijl horende mensen verschillende
      gelegenheden krijgen om gebaren te leren. Daarenboven
      studeren horende kinderen gedurende heel hun schoolloopbaan
      actief hun eigen moedertaal. Waarom geldt dat niet voor dove
      kinderen?
 Dove kinderen moeten ook meertalig worden. Zij moeten de
      geschreven en gesproken taal van de horenden leren. Onderzoek
      toont aan dat tweetaligheid het leren van taal ten goede kan
      komen. Er werd aangetoond dat hoe meer talen men kent, hoe
      gemakkelijker het wordt om een taal bij te leren. Een
      fundamentele voorwaarde is echter dat elke taal wordt
      gerespecteerd.
 
 
      Ter afronding
    
      We hebben niet de volledige tekst van deze lezing overgenomen
      en hier en daar hebben we de tekst wat ingekort. We wilden
      immers vooral de taal- een cultuuraspecten van de
      dovengemeenschap belichten. De lezer zal misschien verwonderd
      zijn over dit artikel. Maar om hun specifiek taalfenomeen
      hebben dove mensen wel degelijk recht op enige aandacht in
      dit tijdschrift. Daarenboven kan de aandachtige lezer
      ongetwijfeld een aantal parallellen trekken tussen de
      dovengemeenschap en de Esperantogemeenschap... al staat het
      buiten kijf dat de esperantisten veel minder combatief moeten
      zijn om aan hun trekken te komen dan doven. De redactie hoopt
      met dit artikel een steentje te hebben bijgedragen aan het
      doorbreken van het isolement waarin dove mensen leven.
     
      gvd
     
      Nadere informatie over doven kan je krijgen bij Cultuur voor
      Doven vzw, Jules Destrélaan 65 b, 9050 Gentbrugge. Tel.: 09
      231 96 94.
 1. Ik hoef hier nauwelijks de vergelijking met de
      Esperantogemeenschap te maken. Ook het Esperanto krijgt vaak
      te horen dat het geen echte taal (dus sociologische
      gemeenschap is) omdat geografische plaats en (familiaal
      overgedragen) erfgoed ontbreken. Maar ook voor criterium 3 en
      4 staan we sterk.
 
 
 
     Gebarentaal
    Ter illustratie van ons artikel voegen we hier wat
    informatie over gebarentaal toe. Het is gebaseerd op 
    Taal en de menselijke natuur, hoofdstuk 7. Dat hoofdstuk
      handelt welliswaar over ASL (American Sign Language), maar
      bepaalde stukken zijn geldig voor alle gebarentaal. Ter
      verduidelijking: gebarentalen verschillen onderling evenzeer
      als ethnische talen. In die zin zou er dus ook een
      Esperantogebarentaal kunnen/moeten bestaan.Gebarentaal is taal, hoewel zij volkomen lijkt te
      verschillen van andere taal. Het medium van gewone talen
      bestaat uit akoestische signalen, dat van gebarentaal uit
      visuele signalen. Hoewel dit een groot verschil lijkt, is dit
      eigenlijk maar vrij oppervlakkig.
 Gebarentaal is echter niet louter een codering van een
      ethnische taal waarbij men woorden en zinnen stuk voor stuk
      omzet van gesproken taal naar gebaren. Zulke codering is
      bijvoorbeeld wel het vingerspellen. Dat wordt gebruikt om
      namen en of technische termen waarvoor geen gebarenwoord
      bestaat te vertalen. Je kan dat vergelijken met het overnemen
      van een woord uit een vreemde taal, omdat het in onze taal
      niet bestaat.
 Er bestaan ook andere vormen van codering, maar dove
      moedertaalsprekers van gebarentaal vinden zo één codering
      onhandig en onnatuurlijk.
 Gebarentaal heeft dezelfde variatie in
      uitdrukkingsmogelijkheden als gesproken taal. Het heeft een
      gestandardiseerde woordenschat die dus moet worden geleerd en
      een grammatica. Verder is ze geschikt voor grappen,
      argumenten, poëzie en wetenschap.(2)
 Gebarentaal werd voor de eerste maal als instructiemiddel
      voor het onderwijs van doven gebruikt door een Franse abt.
      Hij toonde daarmee aan dat doven noch geestelijk gehandicapt,
      noch rationeel onbekwaam zijn. Vanuit Frankrijk verspreidde
      het gebruik van gebarentaal in het onderwijs zich over heel
      Europa.
 Toch bereikte gebarentaal niet zonder slag of stoot die
      status. In 1880 keerde het International Congress on the
      Education of the Deaf zich tegen het gebruik van gebarentaal
      en zocht zijn heil in liplezen. Vergelijk dat met televisie
      kijken zonder klank.(3)
 In 1960 liet William Stokoe zien dat gebarentaal
      systematisch in elkaar zit. Hiermee verwierf gebarentaal zijn
      maatschappelijke legitimering als taal en kon de
      dovengemeenschap zijn politieke (taal)rechten beginnen
      opeisen... Maar ook hier is er nog een lange weg af te
      leggen.(4)
 Gebaren kunnen worden ontleed in een aantal factoren: vorm,
      richting, plaats in de ruimte en beweging van de hand spelen
      daarbij een rol.
 Die gebaren zijn niet iconisch. Iconisch wil zeggen dat er
      een rechtstreeks verband is tussen het ding en het teken.
      Hoewel gebaren soms de dingen waarnaar zij verwijzen
      gedeeltelijk uitbeelden, wordt de vorm van de gebaren vrijwel
      nooit volledig bepaald door hun betekenis.
 Een mooi voorbeeld zijn de aanwijzende voornaamwoorden. Ik
      en jij die de spreker en de geadresseerde aanduiden lijken
      erg iconisch. Maar er zit meer structuur in de persoonlijke
      voornaamwoorden. Door de vorm van de hand te veranderen van
      wijzende vinger naar platte handpalm, veranderen zij van
      persoonlijk voornaamwoord (ik/jij) naar bezittelijk
      (mijn/jouw)... zoals in het Esperanto door de toevoeging van
      de letter a (mi/vi mia/via). Ook de aanduiding van de derde
      persoon is gedetailleerd, zelfs meer dan bijvoorbeeld in het
      Nederlands.
 De zin Jan vertelde Wim dat Susan hem wel mag. is
      dubbelzinnig in het Nederlands (en het Esperanto) maar niet
      in de (Amerikaanse) gebarentaal.
 Ook vragen, negatie en dergelijke worden op een specifieke
      manier grammaticaal geregeld.
 Noten:1. Ray Jackendoff, Taal en de menselijke
      natuur, Het Spectrum, Utrecht, 1996, p. 116 e.v.2. Ook hier valt op hoe gebarentaal moet bewijzen dat het
      een echte taal is (net als Esperanto). Dat bewijs wordt
      geleverd door aan te tonen dat je er in de verschillende
      situaties van het maatschappelijk leven perfect mee kan
      communiceren. Merk ook op dat men spreekt over
      moedertaal-sprekers van gebarentaal!
 3. Bij liplezen maakt men gebruik van de stand van de mond
      om de klank te identificeren. Maar de stand van de mond geeft
      niet alle informatie over een akoestisch signaal. Zo kan je
      het verschil tussen b en p of tussen d en t niet zien.
 4. Over die lange weg: hoewel de meeste televisieprogrammas
      voor doven op de BRTN via teletekst worden ondertiteld is dat
      nog niet voor allemaal het geval. Simultaanvertaling in
      gebarentaal tijdens het programma zelf komt zelden of nooit
      voor.
 
      Twee interessante boeken over
      doofheid
    
      In de inleiding van het hoofdartikel stelde ik dat er
      relatief weinig belangstelling is voor dove mensen en hun
      problemen in de Esperantowereld. Toch is er op de
      Esperanto-boekenmarkt een boek over het opvoeden van
      gehoorgestoorde kinderen, Klopodu kompreni min!
      Instrukcilibro por gepatroj de aŭdidifektitaj
      infanoj.Het boekje bevat slechts 50 paginas en is heel instructief
      opgevat. Het schetst de evolutie van baby (1 maand) tot
      peuter (27 maanden). Op elke pagina staan twee tekeningen met
      daarnaast een verklarende tekst over wat een kind kan, en hoe
      daarop kan worden gereageerd. De aanwijzingen die worden
      gegeven, zijn echter zeer algemeen, zodat het boek even
      bruikbaar is voor ouders van niet-gehoorgestoorde kinderen.
      Het enige aspect dat specifiek met gehoorstoornis te maken
      heeft, is de aanwijzing dat het kind gesproken boodschappen
      niet verstaat... en er dus ook niet gepast op reageert. Naar
      de ouders toe wordt erop gewezen spraak zoveel mogelijk
      gepaard te laten gaan met gebaren en mimiek en zeer goed
      oogcontact met het kind te onderhouden. Ook wordt aangeraden
      om verbale communicatie te blijven onderhouden en daaraan de
      nodige aandacht te blijven besteden.
 Het lijkt mij jammer dat er niet wordt ingegaan op de
      specifieke gebarentaal, maar het zou kunnen dat die sowieso
      pas in een later stadium van de opvoeding zinvol gebruikt kan
      worden.
 Dat de deur van de Esperantowereld ook niet zomaar opengaat
      voor de dove mens, mag blijken uit de uitgavegeschiedenis van
      dit boekje. De auteur vond oorspronkelijk geen uitgeverij die
      bereid was het boek in productie te nemen. Pas nadat de
      Poolse radio Recenzo de neaperinta libro (Recensie van een
      niet-uitgegeven boek) uitzond, kon de auteur contact leggen
      met Harald Schicke, die bereid was het financiële risico te
      dragen en het boek uit te geven.
 Het boek werd oorsponkelijk uitgegeven in Finland. De Finse
      uitgave is vertaald in het Zweeds, Engels, Hebreeuws, Noors,
      Italiaans, Spaans, Catalaans, Portugees en Russisch... en dus
      ook in het Esperanto.
 
      Klopodu kompreni min! Instrukcilibro por
      gepatroj de aŭdidifektitaj infanoj. MZ-Verlag, Buchholz,
      1994. 52 p. 14,5 x 21 cm. Verkrijgbaar bij FEL.
 
      Een ander boek, dat we hier enkel kunnen vermelden en
      waarvoor we ons steunen op de gegevens die we vonden in
      Dovenmagazine, 1997/1, p. 11 is „30 vragen over gebarentaal in
      Vlaanderen en 29 antwoorden”, door Mieke Van Herreweghe en
      Myriam Vermeerbergen, uitgave Academia Press (Gent). In het boek worden vragen beantwoord
      als: Wat is gebarentaal? Is er meer dan één gebarentaal?
      Hebben gebarentalen een eigen grammatica? Hoe verwerven
      kinderen gebarentaal? Zijn gebarentalen evenwaardig aan
      gesproken talen?... De aard van de vragen geven ook een goed
      beeld van de aard van vooroordelen die er leven over
      gebarentaal (en waarschijnlijk ook over de gebruikers ervan).
      Wie alle vragen doorneemt zal ook hier een aantal
      overeenkomsten met de vooroordelen tegenover het Esperanto
      herkennen. Typische vragen daarover zijn bijvoorbeeld: de
      reeds vernoemde vraag „Zijn gebarentalen evenwaardig?...”,
      maar ook „Kan je luid, gewoon en stil, praten in
      gebarentaal?”, „Bestaan er gedichten, verhalen, toneelstukken
      in gebarentaal?”, „Kan je in gebarentaal over alles
      spreken?”, enz.
 Lees hier een artikel over de Vlaamse gebarentaal
 terug naar de Horizon.taal indexpagina
 Laatste aanpassing van deze bladzijde:  
       28-07-2021        |